(287) Wie zijn het die daar komen
287
[1]
Wie zijn het die daar komen
in stralend wit gekleed?
Hun rouw is weggenomen,
de maaltijd is gereed!
Zij komen groot en klein,
uit angst en uit verdrukking:
en zingen in verrukking
voorbij is alle pijn.
[2]
Zij hebben hun gewaden
gewassen in het bloed:
het Lam heeft in genade
voor hen de schuld geboet!
Hun lied klinkt, hoog van toon
want dag en nacht vereren
zij God, de Heer der heren,
lofzingend voor de troon!
[3]
Gods tent zal bij hen wezen,
Hij zelf: de Vredevorst!
Daar zal geen hitte wezen,
geen honger en geen dorst;
daar zal met stok en staf
het Lam de schapen weiden,
naar waterbronnen leiden -
hun tranen wist Hij af!