[1]
Heer geef mij vleugels dat ik reis
tot door de sluier heen,
en zie in 't stralend paradijs
uw heil'gen om U heen.
[2]
Die leden in hun aardse tijd
aan twijfel, zonde en vrees,
die mensen met verdriet en strijd,
als wij zijn, zijn geweest.
[3]
Ik vraag hen hoe het hiertoe kwam:
een zegepraal zo groot.
Wij danken, zeggen zij, het lam,
wij leven uit zijn dood.
[4]
Wij zijn zijn voetstap nagegaan,
zijn liefde leidde ons voort.
Wij kwamen in de hemel aan
bij God, ons levend woord.
[5]
Hem die als gids ons voorging prijst
ons lied, Hij leidt ons nog.
De wolk van de getuigen wijst
dezelfde weg omhoog.