[1]
God enkel licht,
wiens aangezicht
zo blinkend is van luister,
ziet ons onrein,
ziet hoe wij zijn
vervallen aan het duister.
[2]
Der sterren pracht
is voor Hem nacht,
hoe hel zij schitt'ren mogen;
en wij, bevlekt,
met schuld bedekt,
wat zijn wij in zijn ogen?
[3]
Heer, waar dan heen?
Tot U alleen!
Gij zult ons niet verstoten.
Uw eigen Zoon
heeft tot uw troon
de weg ons weer ontsloten.
[4]
Ja, amen, ja,
op Golgotha
stierf Hij voor onze zonde.
Zijn schuld'loos bloed
maakt alles goed
en reinigt ons van zonde.
[5]
God onze Heer,
wil tot uw eer
ons klein geloof versterken.
Dan zullen wij
Hem, waarlijk vrij,
volgen in goede werken.