[1]
Juicht, aarde! Juicht alom de Heer.
Dient God met blijdschap,
geeft Hem eer.
Komt, nadert voor zijn aangezicht,
zingt Hem een vrolijk lofgedicht.
[2]
De Heer is God: erkent, dat Hij
ons heeft gemaakt (en geenszins wij)
tot schapen die Hij voedt en weidt;
een volk, tot zijne dienst bereid.
[3]
Gaat tot zijn poorten in met lof,
met lofzang in zijn heilig hof.
Looft Hem aldaar met hart en stem,
prijst zijne naam, verheerlijkt Hem.
[4]
Want goedertieren is de Heer,
zijn goedheid eindigt nimmermeer.
Zijn trouw en waarheid
houdt haar kracht
tot in het laatste nageslacht.