[1]
De dag, door uwe gunst ontvangen,
is weer voorbij, de nacht genaakt;
en dankbaar klinken onze zangen
tot U die 't licht en 't duister maakt.
[2]
Die dan, als onze beden zwijgen,
als hier het daglicht onderduikt,
weer nieuwe zangen op doet stijgen,
ginds waar de nieuwe dag ontluikt.
[3]
Zodat de dank, U toegezonden,
op aard' nooit onderbroken wordt,
maar steeds opnieuw
door mensenmonden
gezongen en gesproken wordt.
[4]
Voorwaar, de aarde zal getuigen
van U, die thans en eeuwig zijt,
tot al uw schepselen zich buigen
voor uwe liefd' en majesteit.