[1]
Kroon Hem met koningskroon,
het Godslam op zijn troon!
Het hemels loflied overwint
in lofzang voor de Zoon.
Ontwaak, mijn ziel, en zing
van Hem die voor mij stierf.
Ik prijs Hem als mijn eeuw'ge vorst
die 't heil voor mij verwierf!
[2]
Kroon Hem, de Zoon van God
gezeten op zijn troon!
En elk die volgt, waar Hij eens ging,
kroont Hem als mensenzoon.
Die onze nood begreep,
de last die ons bezwaart;
en alle schuld gedragen heeft.
Tot rust komt heel de aard'.
3
Kroon Hem de levensvorst.
Hij overwon het graf.
Verrezen is Hij, glorieus
die ons het leven gaf.
Wij zingen nu voor Hem
die stief en hoog verrees,
de dood versloeg en leven geeft
en zo Gods kracht bewees.
[3]
Kroon Hem die liefde is,
Hem die zijn wonden toont,
ook nu Hij hoog verheven is
en aan Gods zijde troont.
Zijn glorie is te groot,
verblindend voor het oog.
De eng'len buigen zich terneer
voor Hem die troont omhoog.
[4]
Kroon Hem, de vredevorst.
Zijn koninkrijk breekt aan!
De oorlog wijkt van pool tot pool,
zijn vrede breekt zich baan.
De hooggelegen stad
weerspiegelt dan zijn licht.
Daar zingen volken straks zijn eer
in kleurrijk lofgedicht.
[5]
Kroon Hem, de hemelheer,
de schepper van elk ding!
Kroon Hem tot koning, die de naam
van levensvorst ontving.
Ik geef U alle eer,
mijn lied is U gewijd,
die stierf en leeft en koning is
in alle eeuwigheid.