[1]
Komt nu met zang
van zoete tonen,
en U met snarenspel verblijd!
Zingt op en wilt alom betonen,
dat gij van harte vrolijk zijt.
Juicht God ter eer, zijn lof vermeer,
die zulken een groten werk
gedaan heeft voor zijn kerk.
[2]
In Israƫl was dat een wijze:
valt met hen ook de Heer te voet!
Dat elk nu toch God roem' en prijze,
die ons zoveel weldaden doet.
Roept overal met groot geschal;
lof, prijs en dank alleen
zij God en anders geen.
[3]
De Heer heeft eertijds zijnen volke
geholpen uit veel angst en pijn.
Hij geeft wel eens een duister wolke,
maar weer daarna schoon zonneschijn.
Lof zij de Heer, die ons ook weer
geeft, na veel smart en druk,
veel zegen en geluk.