(352) Lof, eer en macht en heerlijkheid
352
[1]
Lof, eer en macht
en heerlijkheid
komt toe aan onze God.
Hij is de schepper van de tijd,
die gaat op zijn gebod.
Lof, eer en wijsheid, aan de Heer,
die licht tot aanschijn riep,
die met een heilig overzicht
zijn aard' en hemel schiep.
[2]
Wij zingen van de goede God,
die deelt uit overvloed.
De wereld werd naar zijn gebod,
en zie: het was zeer goed.
De hele schepping draagt dit merk,
de goedheid van zijn hand.
Wie oog heeft voor Gods woord en werk,
ontdekt het vaderland.
[3]
Wij zingen van zijn eeuw'ge kracht,
waarmee de Heer creƫert.
O mens, geef op zijn Godzijn acht
let op wie u vereert!
U bent het woord van leven, Heer,
de God van ons behoud;
en wie U liefheeft, ziet steeds meer
hoe zeer U van ons houdt.