[1]
Ster die 'k mag aanschouwen,
rots waarop ik sta;
gids, die 'k kan vertrouwen,
staf waarmee ik ga,
brood waarvan 'k mag leven,
hart waaraan 'k mij vlei;
doel waarnaar 'k mag streven,
alles, Heer zijt Gij.
[2]
Zoon van God gegeven,
U bestuurt mijn lot;
koning van mijn leven,
U mijn Heer en God!
Satan mag dan woeden:
Lam, geslacht voor mij.
U zult mij behoeden,
alles zijt Gij mij.
[3]
Bron, waaruit 'k mag putten.
Leven uit de dood;
schaduw ter beschutting,
toevlucht in de nood.
Schat die rijk mij maakte,
Vriend, steeds aan mijn zij;
rust waar 't hart naar haakte,
alles, Heer zijt Gij.
[4]
Zonder U, waar kreeg ik
kracht en moed vandaan?
Zonder U, hoe kon ik
hier door 't leven gaan?
Zonder U gebonden,
met U, ben ik vrij.
Amen! Halleluja!
Alles, Heer zijt Gij.
[5]
Heer, neem nu mijn handen,
leid mij aan uw hand,
doe mij veilig landen,
straks in 't vaderland.
Dan met hemelwezens
in de eng'lenrei,
zal ik eeuwig zingen:
Alles, Heer, zijt Gij!