(422) Van U zijn alle dingen
422
[1]
Van U zijn alle dingen,
van U o God alleen;
van U de zegeningen,
o Hoorder van gebeên!
Uw liefd' en trouw omringen
mijn wankelende schreên;
en wat w' ooit goeds ontvingen,
het is van U alleen.
[2]
O mocht ik U beminnen,
gelijk U mij bemint.
Laat heil'ge vrees van binnen
mij leiden als uw kind;
mocht ik die rijkdom winnen,
die roest noch mot verslindt,
dan werden nooit mijn zinnen
door ijd'Ie glans verblind.
[3]
U zal ik eeuwig eren,
die eeuw'ge goedheid zijt.
U blijft, o Heer der heren,
geheel mijn hart gewijd!
Wat kan ik niet ontberen,
wanneer uw hand mij leidt;
wat vuriger begeren
dan uwe heerlijkheid?