(139) Gezang 139
God is mijn lied
[1]
God is mijn lied,
Hij is de God der krachten,
Heer is zijn naam, groot zijn zijn werken t' achten,
het gans heelal is zijn gebied.
[2]
Hij spreekt als Heer,
en wereldstelsels worden
Hij spreekt als Heer, en uit zijn stand en orden
keert alles tot het niet eens weer.
[3]
Zijn kleed is 't licht,
zijn keuze is de beste.
Hij heerst als God, en zijns zetels veste
is op de trouw en 't recht gesticht.
[4]
Oneindig rijk,
volzalig, nooit volprezen,
voor d' eeuwen God, om eeuwig God te wezen:
o Heer, wie is aan U gelijk!
[5]
Om mij in 't rond,
schept Hij mij rust en zegen,
Hij geeft mij kracht en hulp op al mijn wegen,
en mij en u kent Hij gegrond.
[6]
Hij kent ons hart,
ons wensen, bidden, smachten,
't kwaad dat wij doen, en 't goed dat wij betrachten,
en ijlt ter hulp in onze smart.
[7]
Niets, niets is 't mijn',
maar alles Gods geschenken;
mijn hart, o Heer, zal eeuwig aan U denken,
uw lof op mijne lippen zijn.
[8]
In bloem en halm
zien wij uw wijsheid pralen.
Gij hemel, zee, gij velden, bergen, dalen.
gij, ganse schepping, zijt zijn psalm!
[9]
Gij drenkt het land,
schenkt blijdschap allerwegen,
en koorn en most, ja, Vader, alle zegen
ontvangen wij van uwe hand.
[10]
Valt hier op aard
geen mus, dan met uw wille,
Heer, dat mijn hart zich met de troost dan stille,
dat uwe zorg ook mij bewaart!
[11]
Zo God mij hoedt,
mijn schut en hulp wil wezen,
zo heb ik niets in 't groot heelal te vrezen,
want Hij maakt alle dingen goed.