(167) Gezang 167
Jezus' zoete gedachtenis
[1]
Jezus' zoete gedachtenis
geeft aan het hart verheugenis,
maar 't allerzoetst bevinden is,
als zelf Hij tegenwoordig is.
[2]
Niets klinkt zo teder en zo fijn,
niets kan voor 't oor zo lief'lijk zijn,
niets schoners kan te denken zijn,
dan Jezus' aanschijn, godd'lijk, rein.
[3]
Jezus, hoop voor wie schuld belijdt,
hoe goed zijt Gij ten allen tijd'
voor wie verlangend U verbeidt!
maar wie U vindt, wat zaligheid!
[4]
O Jezus, van ons hart 't sieraad,
o levensbron, o geesteszaad,
die alle vreugd te boven gaat,
die alle hoop bevredigd laat!
[5]
Geen tong het ooit verhalen kan,
geen schrift het ooit bepalen kan,
slechts wie 't ervoer geloven kan,
hoe men Jezus beminnen kan.
[6]
Wie U proeft, hongert altijd weer,
wie U drinkt, hem dorst altijd weer,
hij kan niets meer verlangen, Heer,
naast U, zijn enige begeer.
[7]
U zoekt mijn ziel ter sponde mijn
in 's harten welgesloten schrijn.
Waar alle mensen verre zijn,
zoekt U met vlijt de liefde mijn.
[8]
Aan welke plaats ik mij bevind,
mijn harte steeds op Jezus zint:
de blijdschap, wanneer ik Hem vind,
't geluk, wanneer mijn ziel Hem wint!
[9]
Wanneer Gij wilt in 't harte zijn,
verlicht ons uwer waarheid schijn,
verbleekt der wereld vale schijn
en brandt in ons uw liefde rein.
[10]
Blijf bij ons, Heer, te dezer tijd;
uw licht verlicht' onz' arm'lijkheid;
verdrijf Gij nacht en donkerheid,
vervul ons met uw lief'lijkheid!
[11]
O zaal'ge brand, o felle gloed,
verlangen, blaak'rend ons gemoed,
en toch verkwikking, koelte zoet,
voor wie Gods Zoon beminnen moet!
[12]
Heem'lingen, u reien stelt,
gij poorten, heft uw sterk geweld,
des overwinnaars zege meldt:
"Gegroet, o Jezus, sterke held!"