[1]
God is tegenwoordig,
God is in ons midden,
laat ons diep in 't stof aanbidden.
God is in ons midden,
laat nu alles zwijgen
alles in ons voor Hem neigen.
[2]
Wie de stem heft tot Hem
sla de ogen neder,
geve 't hart Hem weder.
[3]
God is tegenwoordig,
die in 't licht daarboven
dag en nacht de engelen loven.
Heilig, heilig, heilig,
zingen Hem ter ere
al de hoge hemelsferen.
[4]
Laat o Heer, U ter eer,
ons lied ook U prijzen,
lof en dank bewijzen.
[5]
Gaarne laat ik varen
alle ijdelheden,
alle aardse vreugd en vrede.
Wil en wens begeeft mij,
ziel en lijf en leven
zij geheel aan U gegeven.
[6]
Ja Gij zijt voor altijd
onze God en Here.
U zij lof en ere.
[7]
Koning in de hemel,
kon ik U maar prijzen,
U volkomen eer bewijzen.
Kon ik als een engel
eeuwig opgetogen
naar U zien met eigen ogen.
[8]
Laat mij nu reeds aan U
alles mogen geven,
lieve God, mijn leven.
[9]
Oorzaak aller dingen,
houd Gij ons omgeven,
adem van ons aardse leven.
Oeverloze diepte,
wonderlijkste wonder,
zee, ik ga in U ten onder.
[10]
Ik in U, laat mij nu
vallen in den blinde,
U slechts zien en vinden.
[11]
Streel Gij met uw stralen,
God van licht en leven,
mijn gezicht tot U geheven.
Evenals de bloemen
voor het zonlicht buiten
zo gewillig zich ontsluiten,
[12]
zo laat Gij zon van mij,
in uw licht mij groeien
voor U openbloeien.
[13]
Maak mij recht eenvoudig,
stil in den gebede,
afgezonderd in uw vrede.
Maak mij rein van harte,
dat ik uwe klaarheid
schouwen mag in geest en waarheid.
[14]
Heer laat mij even vrij
als een aad'laar stijgen,
zo word ik U eigen.
[15]
Heer kom in mij wonen,
zij mijn hart en leven,
U ten heiligdom gegeven.
Gij die zo nabij zijt,
wend mij toe uw wezen,
dat G' in mij uw beeld moogt lezen.
[16]
Waar ik ga, zit of sta,
laat mij U aanschouwen
met een stil vertrouwen.