(42) Lied 180
Geths?mane, die nacht moest eenmaal komen.

[1]
Geths?mane, die nacht moest eenmaal komen.
De Heiland heeft bewust die weg genomen.
Hij laat zijn doel niet los, wijkt niet terzijde,
aanvaardt het lijden.
[2]
Hoe dichtbij is de hof, waar Gij gewaakt hebt;
verstaanbaar is de klacht, die Gij geslaakt hebt.
Nog leeft de haat, die U kwam overvallen:
zo zijn wij allen.
[3]
Wie heeft gewaakt van die het naaste stonden?
Hij heeft hen driemaal slapende gevonden.
hij ging terug en heeft alleen geleden,
eenzaam gebeden:
[4]
Laat Vader, deze beker Mij voorbijgaan;
waar zijn de eng'len die Mij kunnen bijstaan?
Maar, zo Ik niet dit lijden mag ontvlieden,
uw wil geschiede.
[5]
Altijd zal Jezus weer in doodsstrijd wezen,
tot aan het eind der wereld moet Hij vrezen,
zijn eigen jongeren in slaap te ontdekken.
Wat zou hen wekken?
[6]
In angst en tranen werd zijn strijd gestreden.
Toen kon Hij toebereid naar voren treden.
De duisternis kon, wat zij mocht verzinnen,
Hem niet verwinnen.
[7]
Hier zijn wij, Heer, een afgeweken schare,
wij, die zo zorgeloos, zo ontrouw waren.
Verander ons en reinig onze harten,
o Man van smarten!