[1]
Nu daagt het in het oosten,
het licht schijnt overal:
Hij komt de volken troosten,
die eeuwig heersen zal.
[2]
De duisternis gaat wijken
van de eeuwenlange nacht.
Een nieuwe dag gaat prijken
met ongekende pracht.
[3]
Zij, die gebonden zaten
in schaduw van de dood,
van God en mens verlaten
begroeten 't morgenrood.
[4]
De zonne, voor wier stralen
het nacht'lijk duister zwicht,
en die zal zegepralen,
is Christus, 't eeuwig licht!
[5]
Reeds daagt het in het oosten,
het licht schijnt overal:
Hij komt de volken troosten,
die eeuwig heersen zal.