(46) Een toevlucht is de Heer
[1]
Een toevlucht is de Heer,
die in de grootste nood
ons kracht geeft, hulp verleent;
geen angst is Hem te groot.
Wij vrezen niet,
al beeft de aard',
al beukt de zee zo onbedaard.
[2]
De stad Gods wordt verheugd
door stromen der rivier.
De mens leeft op van vreugd,
want God de Heer is hier.
De stad van God
valt niet ter neer,
want nooit verlaat haar God de Heer.
[3]
Nog voor de dageraad
komt God zijn stad te hulp.
Elk volk krijgt het te kwaad,
vlucht weg in ieders schulp.
Want Jacobs God
is ons een burcht
en toeverlaat die naast ons staat!
[4]
Kijk toch wat God bewerkt.
Zijn macht omvat de aard'.
Verwoestend, is Hij, sterk,
het onrecht splijt zijn zwaard.
Want Jacobs God
is ons een burcht
en toeverlaat die naast ons staat!
[5]
God breekt de oorlogsboog;
het wapentuig vergaat.
Laat af en weet hoe hoog
God is, die volken raadt.
Want Jacobs God
is ons een burcht
en toeverlaat die naast ons staat!