(464) De koninkrijken dezer aard
464
[1]
De koninkrijken dezer aard,
zij komen en vergaan,
maar tot de jongste dag, o Heer,
zal Uwe kerk bestaan.
[2]
Zij is in Christus gefundeerd,
zij leeft en bidt en werkt,
en zingt het overwinningslied,
dat haar geloof versterkt.
[3]
Zij is geen werelds koninkrijk,
geen aardse stad of staat,
wier roem bij 't wisselend getij
der eeuwen ondergaat.
[4]
Onwankelbaar in 't aards gewoel,
onwrikbaar als een rots,
leeft hier de kerk van Christus voort;
zij is een schepping Gods.