[1]
De dag der kroning is gekomen,
O al Gij vorsten, kust den Zoon!
Hij heeft de helburcht ingenomen.
De Triumfeerder stijgt ten troon.
Aard' en hemel galmen
Sion van uw psalmen
davert het heelal.
God is opgevaren
met gejuich der scharen,
met bazuingeschal.
[2]
Dien dag reeds groette met verlangen
het heilverbeidend voorgeslacht.
Dien riepen ze uit met ommegangen,
toen de arke Gods werd opgebracht.
Met gewijde reien,
trommels en schalmeien
vierde reeds dit feest,
deze dag der ere
van zijn Zoon en Here,
David in den geest.
[3]
De schaduwbeeltnis is verdwenen,
die Isrel door 't geloof verstond,
en in zijn tempel is verschenen
de levende ark van 't Godsverbond.
Buigt u voor den drempel
van dien hemeltempel,
kerke Gods op aard!
Looft Hem in den hogen,
heilgen, voor wier ogen
God zich dus verklaart!
[4]
Ge ontsloot u voor de vorst der ere,
o poorten der gerechtigheid!
Ge ontvangt der legerscharen Here
in zijne midd'laarsmajesteit!
Jezus daalde neder,
Jezus keerde weder
in zijn heerlijkheid,
daar Hij voor de zijnen,
tot Hij zal verschijnen,
bidt, en plaats bereidt.
[5]
De Here sprak tot mijne Here:
"Zit aan mijn rechterhand met Mij."
Dat alle hoogheid zich vernêre
voor 't scepter dezer heerschappij.
Leg de waapnen neder
voor de Draakvertreder,
overwonnen hel!
Schuddet Hem uw palmen,
wierook Hem met psalmen,
geestlijk Israël!
[6]
De glorie straalt uit dien Behouder,
dien 't bloedig zweet werd uitgedrukt.
De heerschappij rust op dien schouder,
die onder 't kruishout ging gebukt.
Dien de heidnen hoonden
en met doornen kroonden,
heerst als aller Heer.
Dien de wereld smaadde,
dien de vloek belaadde,
leeft, gekroond met eer.
[7]
In u verheugd zich thans die koning,
o kerk, zijn uitverkoren bruid!
Op u, tot eeuwge trouwbetoning,
strooit Hij de gaven zeegnend uit.
Vier met Hem viktorie
op den dag der glorie
van des mensen Zoon,
op den dag der kroning
van den Vredekoning,
Priester op zijn troon!
[8]
Gij ontving die gaven,blijde scharen,
thans geen verlaten wezen meer!
Gij zaagt uw Heer ten hemel varen
de Heilige Geest daalde op u neer.
De Engelen daarboven,
met de heil'gen, loven
God, op aard geweest
en de Kerk beneden
ziet zijn plaats betreden,
door zijn eigen Geest.
[9]
Laat ons steeds hopen, bidden, waken
en ons versterken in ons Hoofd!
Ook heden wil Hij vreugde maken
aan al wie dezen Geest gelooft.
Gij werdt opgenomen,
Gij zult wederkomen,
onze Hemelvorst!
Gij stort uit den hoge
stromen op het droge,
laving aan wie dorst.
[10]
Laat aarde en hemel zich verbinden,
thans door zijn bloed verzoend te zaam,
om voor dien Name lof te vinden,
die hoger is dan alle naam.
Van triumfzanggalmen,
van hosannapsalmen
davere 't heelal!
God is opgevaren!
Met gejuich der scharen!
Met bazuingeschal!