(224) Alle roem is uitgesloten

[1]
Alle roem is uitgesloten,
onverdiende zaligheên
heb ik van mijn God genoten,
'k roem in vrije gunst alleen!
Ja, eer ik nog was geboren,
eer Gods hand, die alles schiep,
iets uit niets tot aanzijn riep,
heeft zijn liefde mij verkoren:
God is liefd', o eng'lenstem,
mensentong, verheerlijkt Hem!
[2]
Over onze val bewogen,
bood Gods liefde ons de hand.
O ontfermend mededogen,
liefde boven ons verstand!
Vijandschap was ons bedenken,
vlees'lijk, onder 't kwaad verkocht,
hadden wij Hem nooit gezocht,
Hij wou eerst ons liefde schenken:
God is liefd', o eng'lenstem,
mensentong, verheerlijkt Hem!
[3]
Alzo lief had God de wereld,
dat Hij zijn geliefde Zoon
voor die afgevallen wereld
overgaf aan smaad en hoon.
Ja, toen wij nog zondaars waren,
schonk d' Vader ons genâ,
leed de Zoon op Golgotha,
stierf voor ons, die zondaars waren:
God is liefd', o eng'lenstem,
mensentong, verheerlijkt Hem!
[4]
Om te sterven aan de zonden,
schenkt zijn liefde ons de Geest,
wiens vertroosting al de wonden
van ons zondig hart geneest,
die ons 't waar geluk leert kennen,
wederliefd' en dankbaarheid,
die ons daaglijks toebereidt
om ons aan zijn dienst te wennen:
God is liefd', o eng'lenstem,
mensentong, verheerlijkt Hem!
[5]
Dat heet weergalooz' ontferming,
dat genade, rijk en vrij!
God schenkt redding en bescherming,
aan verloornen, ook aan mij.
Ja, wanneer mijn onvermogen,
en mijn diep bederf mij smart,
toont mij 't godd'lijk Vaderhart
zijn verlossend mededogen:
God is liefd', o eng'lenstem,
mensentong, verheerlijkt Hem!
[6]
Als het doodsuur aan zal breken,
moog' in nood en stervenspijn,
't laatste woord, dat ik zal spreken,
vrije gunst, genade zijn.
Daarvoor wil ik eeuwig danken,
als ik lofzing voor de troon
aan de Vader en de Zoon;
dan herhaal ik nog die klanken:
God is liefd', o eng'lenstem,
mensentong, verheerlijkt Hem!