(481) Komt, laat ons voortgaan kind'ren
481
[1]
Komt, laat ons
voortgaan kind'ren,
want d' avond is nabij:
Het stilstaan kan licht hind'ren
in deze woestenij.
Komt, sterkt opnieuw de moed!
De wandelstaf geheven,
om hemelwaarts te streven!
Zo wordt het einde goed.
[2]
Zij zal ons niet berouwen,
de keus van 't smalle pad:
Wij kennen de Getrouwe,
die ons heeft liefgehad.
Richt al uw hoop op Hem!
Dat ieder 't aangezichte
ginds naar de godsstad richte!
Daar ligt Jeruzalem.
[3]
Mag ons de weg vermoeien,
oneffen zijn de baan,
waar scherpe distels groeien
en telkens kruisen staan:
er is geen and're weg.
Wij volgen altijd verder
als schapen onze Herder
door struiken heen en heg.
[4]
Wij reizen met elkander:
wij wand'len hand aan hand;
d' een is tot troost de ander
op weg naar 't Vaderland.
Komt, sterkt opnieuw de moed!
Weest rustiger en blijer
van aardse banden vrijer!
Ons wacht een eeuwig goed.
[5]
Niet lang zal 't lijden duren;
draagt nog een poos uw kruis!
Wellicht slechts wein'ge uren,
dan zijn wij eeuwig thuis,
verlost van zond' en pijn!
Zo zullen alle vromen
in 't godshuis samenkomen,
en eeuwig bij Hem zijn.