Weerhoud, o HEER', Uw knecht,
Dat hij zijn hart niet hecht,
Aan dwaze hovaardij,
Heerst die in mij niet meer,
Dan leef ik tot Uw eer,
Van grote zonden vrij,
Laat U mijn tong en mond,
En 's harten diepsten grond,
Toch welbehaaglijk wezen!
O HEER', die mij verblijdt,
Mijn rots en losser zijt,
Dan heb ik niets te vrezen!