Al wie mij ziet, bespot mij, boos te moe.
Men schudt het hoofd, men steekt de lip mij toe,
Daar ik 't gebed tot God vertrouwend doe,
Moet ik nog horen:
"Dat God, op Wien hij steunt, hem gunstig' oren
Verleen', hem redd'; Dat die nu hulp doe komen
En hem, in wien Hij heeft Zijn lust genomen,
In ruimte zet'."