(50) De God, die boven alIe goden staat
[1]
De God, die boven alIe goden staat,
spreekt nu zijn woord,
dat over d' aarde gaat
vanaf het oosten, waar de zon verschijnt
tot in het westen, waar hij weer verdwijnt.
God komt uit Sion in zijn volle macht.
Uit Sion komt Hij, uit de stad vol pracht.
[2]
Wanneer God komt,
dan zwijgt Hij zeker niet,
Hij die elk hart en leven scherp doorziet.
Verwoestend vuur
gaat laaiend voor Hem uit;
de aarde beeft, geschrokken van 't geluid
van deze stormwind, razend rondom God;
het oordeelsteken over elk die spot.
[3]
Gods stem weerklinkt
tot in de hemel hoog,
roept tot de aard:
"Breng samen voor mijn oog
het trouwe volk, dat wegens mijn verbond
offers Mij bracht en lof uit aller mond".
Daar roemt de hemel Gods gerechtigheid,
want Hij is rechter in rechtvaardigheid!
[4]
"Hoor Israël, mijn volk,
want Ik spreek nu.
Ik zal vandaag getuigen tegen u.
Niet om uw offerdienst klaag Ik u aan;
die is in overvloed steeds door gegaan.
Want ongevraagd stijgt op tot Mij de geur
van bok en stier,
voor Mij geslacht uit sleur.
[5]
Aan Mij behoren dieren van het woud,
het vee en vogels,
meer dan duizendvoud.
Als 'k honger had, Ik zei het u toch niet;
de volle wereld is reeds mijn gebied.
Ik eet geen stieren,
drink geen bokkenbloed,
maar voed mijn schepsels
steeds in overvloed.
[6]
Breng Mij een offer
slechts uit dankbaarheid,
kom uw beloften na met waardigheid.
Roep in gevaar mijn naam gelovig aan,
in dagen van benauwdheid hoor 'k u aan.
Zo in uw noden blijkt dan telkens weer,
Ik zal u redden, en u geeft Mij eer".
[7]
Maar tot de goddelozen
spreekt Gods woord:
"Je telt mijn wetten en je gaat maar voort
over 't verbond te spreken. Maar je haat
mijn woorden, omdat tucht je tegenstaat.
Mijn woorden, die je consequent veracht
in woord en daad, zodat je Mij niet acht.
[8]
Met dieven sta je steeds
op goede voet,
als iemand echtbreuk pleegt,
praat je het goed.
Zinloze leugens komen uit je mond,
je strooit gemene lasterpraatjes rond.
Ja, zelfs je broer
wordt door jou aangeklaagd,
je moeders kind door lastertaal belaagd.
[9]
Zo doe je steeds.
Omdat Ik zwijgen bleef
denk je, dat Ik de zonde ruimte geef.
Je stelt je voor, dat Ik ben zoals jij,
in leugen samenwerkend, zij aan zij.
Nee, Ik vermaan je,
God die nimmer loog!
Ik maak je zonde zichtbaar voor je oog.
[10]
Luister nu, iedereen,
die Mij vergeet:
Als Ik verscheur,
geen redder staat gereed.
Alleen in dankbaarheid word Ik geëerd
met lofgezang. Zo wordt de weg geleerd,
waarop mijn heil en redding je bevrijdt;
mijn weg van trouw in alle eeuwigheid.