Hij ziet zijn dag, den dag zijns oordeels, komen.
Men trekt het zwaard, men spant den boog en mikt
Op 't zuchtend hart der onderdrukte vromen;
Daar 's bozen raad hen wreed ter slachting schikt,
In 't stout bestaan, in 't woeden niet te tomen,
Voor dat hem God verbijstert en verschrikt.