[1]
Heer der wereld, grote dingen
doet Gij op aarde door geringen,
die in zichzelven krachtloos zijn.
Daarom willen wij U vragen,
of G' ons in 't werk ons opgedragen,
ootmoedig maken wilt en klein.
[2]
Als U, die eeuwig leeft,
aan 't zaad maar wasdom geeft,
dat wij zaaien!
Het rijpt op tijd, naar uw beleid,
daar Gij de grote landman zijt.
[3]
Al is moeizaam, Heer, het zaaien,
't is goed, als na ons and'ren maaien
wat onze hand heeft voorbereid.
't Werk zal voortgaan, als de zaaier
zijn arbeid doorgeeft aan de maaier;
't zal vruchten dragen op uw tijd.
[4]
Zo gaan wij in een vloed
van licht dat leven doet,
blijde wegen,
en groot en hoog wordt voor ons oog
de taak, hoe klein die schijnen moog'.