(52) Waarom, o man zo sterk en machtig
[1]
Waarom, o man
zo sterk en machtig,
bent u zo trots op uw geweld?
U zint op kwaad, voelt zich almachtig,
terwijl uw macht voor God niet telt.
Zijn trouw, die alle ding vermag,
is met mij elke dag.
[2]
Uw tong is leugen,
roert zich driftig,
scherp als een scheermes,
als een zwaard;
uw spreken is voortdurend giftig
en niemand wordt erdoor gespaard.
Een woord, dat liegt en trouw verbreekt,
is alles wat u spreekt.
[3]
God zal voorgoed
uw leven breken,
Hij grijpt u, sleurt u uit uw tent;
uw glorie zal dan zijn geweken,
u wordt door niemand meer gekend.
Hoe diep geworteld ook in d' aard,
niets is uw leven waard.
[4]
Wanneer oprechten
dit aanschouwen,
grijpt huiver en ontzag hen aan;
zij zullen vast op God vertrouwen,
die geen oprechte laat vergaan.
hoofdschuddend spreken zij dit woord;
't wordt door de dwaas gehoord.
[5]
"Dit is het einde voor de sterke,
die nooit bij God zijn toevlucht vond.
Hij bouwd' op rijkdom, boze werken.
Hij steunde op zijn leugenmond
en werd om zijn geweld gevreesd;
't is zijn verderf geweest".
[6]
Als een olijfboom bij de tempel,
zo bloei ik op, vol levenskracht.
Ik sta vertrouwend aan zijn drempel,
geworteld in Gods grote macht.
Wie trouw zich houdt aan Gods verbond,
die staat op vaste grond.
[7]
Mijn God, U wil ik loven, danken;
ten diepste toe ben ik verblijd.
Ik prijs uw naam met blijde klanken
met ieder die uw naam belijdt.
Vol van de grootheid van uw faam,
verwacht 'k uw heil'ge naam.