[1]
Wij slaan de armen om elkaar
en vormen, als een dodenwacht,
een haag van troost en lief misbaar.
Wie troost zoekt, vindt bij U zijn kracht.
[2]
Wij huilen voor uw aangezicht,
en brengen bij U in gebed:
wat nu de dood heeft aangericht;
het lichaam staakte zijn verzet.
[3]
Vertroost, o Heer, wie achterblijft,
en laat ons lijden aan hun leed.
Als de gemeente rouw bedrijft,
wordt met de Trooster smart gedeeld.
[4]
De vragen roepen telkens weer
om antwoord op de grote vraag.
Geen antwoord komt, maar wel de Heer,
die zegt: Ik kom, Ik troost en draag!