Ik heb mijn vlees met enen zak bekleed,
Maar hoor mijn naam ten spot en spreekwoord maken.
De rechters zelfs doen niet dan klappen, laken.
'k Ben 't snarenpel van dronkaards in mijn leed;
Maar, HEER', tot U, tot U is mijn gebed;
Daar is, o God, een tijd van welbehagen,
Een tijd van gunst, te mijner hulp gezet;
Hoor, naar Uw trouw en heilwoord, dan mijn klagen.