Zo heb ik dan vergeefs gestreen,
Mijn hart gezuiverd en gebeen;
Vergeefs heb ik in reine plassen
Van onschuld mijne hand gewassen.
Want al den dag ben ik geplaagd;
Mijn ziel verschrikt, mijn boezem jaagt;
En nooit verscheen er morgenstond,
Waarop ik geen kastijding vond.