"Dan zal Ik hen, die dwaas of wreevlig overtreen,
Bezoeken met de roe en bittre tegenheen;
Doch over hem Mijn gunst en goedheid nooit doen enden.
Niet feilen in Mijn trouw, noch Mijn verbond ooit schenden.
'k Zal nooit herroepen 't geen Ik eenmaal heb gesproken,
't Geen uit Mijn lippen ging, blijft vast en onverbroken."