'k Voel de krachten mij begeven,
't Vlees aan mijn gebeente kleven,
Wegens mijn benauwde klacht,
Die ik uitstort dag en nacht.
Ik gelijk, in 't eenzaam kwijnen,
Aan den roerdomp der woestijnen,
Aan den steenuil in de wouden,
Waar geen mensen zich onthouden.