Het donker bos weergalmt op 't hees geschreeuw
Van leeuwenwelp en fieren jongen leeuw,
Die, heet op roof, in afgelegen hoeken,
Al brullend, spijs van God, den Gever, zoeken.
Maar op de komst van licht en dageraad,
Op 't zien der zon in 't luisterrijk gewaad,
Keert elk van hen naar zijn verborgen kuilen,
Daar zij, verzaad, zich voor ons oog verschuilen.