't Hovaardig volk heeft mij op 't felst bespot;
'k Ben echter niet van Uwe wet geweken;
Ik dacht, o HEER', aan hun rampzalig lot,
En Uw gericht, van ouds af reeds gebleken,
Hoe kort van duur is al het aards genot!
'k Heb mij getroost, mijn ziel is niet bezweken.