(6) O Heer, straf mij niet langer
[1]
O Heer, straf mij niet langer,
uw toorn maakt mij nog banger,
uw woed' en grimmigheid.
Heer, schenk m' uw medelijden -
ik wankel, val terzijde -
genees mijn hartsgebrokenheid!
[2]
Gebroken is mijn leven,
U ziet mijn beend'ren beven!
Hoelang nog duurt mijn nood?
Hoelang moet ik nog wachten?
Heer, houd mij in gedachten,
bevrijd mij door uw goedheid groot.
[3]
Kom mij toch redden, Here!
Geen dode kan U eren
diep in het schaduwrijk.
Geen dode zal U danken
met vreugdevolle klanken,
verzonken in het aardse slijk.
[4]
Vermoeid van 't vele zuchten
moet ik de nachten duchten;
mijn kussen is doorweekt.
Mijn oog is dof, verdrietig,
ik voel mij klein en nietig
voor deze vijand, die mij breekt.
[5]
Wie kwaad mij wenst, moet wijken;
Gods overmacht zal blijken,
Hij hoort mij als ik smeek.
Hij luistert naar mijn klachten,
Hij gaat mijn leed verzachten,
wijst mij niet af wanneer ik spreek.
[6]
Dan zullen, die mij haten
beschaamd hun plaats verlaten,
gebroken is hun macht.
Met schaamrood op de kaken
de nederlaag nu smaken,
dat overkomt hen door Gods kracht!