(60) God, hoe hebt U ons bedroefd
[1]
God, hoe hebt U ons bedroefd,
in toorn verstoten en beproefd.
Herstel ons en genees het land,
dat beeft en wankelt door uw hand.
Heel al zijn scheuren, trouwe God,
U zelf zond ons dit harde lot
door ons de beker vol te schenken
en tot bedwelming ons te drenken.
[2]
Aan hen die U zijn toegewijd,
gaf U een teken in de strijd:
zich op te stellen in het veld,
gewapend tegen het geweld.
Uw rechterhand zij met ons, Heer,
geef ons de overwinning weer.
Bevrijd het volk door U verkoren,
geef antwoord, Heer, wil ons verhoren.
[3]
God heeft beloofd in 't heiligdom,
dat ik straks juichend wederkom,
wanneer ik Sichem delen zal,
het meetsnoer trek door Sukkots dal.
Heel Gilead behoort aan mij,
Manasse kent mijn heerschappij,
als helm zal Efraïm mij dekken,
tot scepter zal mij Juda strekken.
[4]
Het land van Moab, diep veracht,
breng ik, met Edom, in mijn macht.
In heel het Filistijns gebied
klinkt luid mijn overwinningslied.
Wie leidt m' in Edoms sterke stad?
U, Heer, die ons verstoten had.
Zult U niet zelf ons leger leiden?
Zult U, o God, voor ons niet strijden?
[5]
Heer, bied ons hulp,
geef door uw hand
ons redding van de tegenstand.
Bewaar ons in de zware strijd,
want mensenhulp is ijdelheid.
De Heer geeft door zijn grote macht
tot kloeke daden ons de kracht.
Hij zelf zal ons de zege geven,
de vijand wordt door Hem verdreven.