Wees Gij hun tot een schrik bij nacht,
schenk rijk'lijk hun de bitt're vruchten
van wat zij zaaiden, o Geduchte,
hun en hun verre nageslacht.
Maar mij doet Gij uit boze dromen
ontwaken, o mijn Dageraad.
Ik zie de glans van uw gelaat,
uw zonlicht komt mij overstromen.