(55) Ik heb verstaan, HEER, wat Gij hebt gezegd
1. Ik heb verstaan, HEER, wat Gij hebt gezegd,
Gij hebt mij vrees voor U in ’t hart gelegd,
uw werk vervult mijn wezen met ontzag.
Breng nu, o God, uw werken aan de dag:
toon deze tijd uw trouw, uw goedheid weer;
uw volk zal juichen om zijn God en HEER.

2. Woedt overal op aarde het geweld,
wordt nergens meer Gods Naam met eer vermeld,
maakt zich de macht van haat en afgunst groot,
brengt zij het leven enkel nog ter dood,
hoopt ook geen mens op ’t komend Godsrijk meer,
toch blijf ik juichen om mijn God en HEER.

3. En als het licht eenmaal zelfs duister wordt,
- geen oogst op ’t land, de vijgenboom verdord,
geen levend water meer, geen brood, geen wijn-,
wanneer de schapen Gods verdreven zijn,
is er bij mensen geen verwachting meer;
nog zal ik juichen om mijn God en HEER.

4. ’k Blijf daarom, tegen beter weten in,
mij richten naar het woord van het begin,
dat Gij ons, God der eeuwen, hebt gezegd:
’t verbond van trouw, van onverbreekbaar recht.
Gij, HEER, Gij zijt mijn kracht, mijn zekerheid;
Ik juich om U in tijd en eeuwigheid.