1. ’t Is middernacht en in de hof
buigt, tot de dood bedroefd, in ’t stof
de Levensvorst, in zijn gebeên
doorworstelt Hij zijn strijd alleen
2. ’t Is middernacht, maar hoe Hij lijdt,
zijn jong’ren slapen bij die strijd;
en derven, afgemat in rouw,
de aanblijk op des Meesters trouw.
3. ’t Is middernacht, maar Jezus waakt,
en ’t zielelijden, dat Hij smaakt,
bant uit zijn hart de bede niet:
Mijn Vader, dat uw wil geschied’.
4. ’t Is middernacht, en ’t Vaderhart
sterkt en verstaat de Man van smart,
die ’t enig lijden, dat Hij torst,
ten eind doorstrijdt als Levensvorst.