(106) Midden in de winternacht
1. Midden in de winternacht ging de hemel open;
die ons 't heil der wereld bracht,
antwoord op ons hopen.
Elke vogel zingt zijn lied;
herders, waarom zingt gij niet?
Laat de citer slaan, blaast de fluiten aan,
laat de bel, laat de trom, laat de beltrom horen:
Christus is geboren.

2, Vrede was bet overal, wilde dieren kwamen
bij de schapen in de stal en zij speelden samen.
Elke vogel zingt zijn lied;
herders, waarom zingt gij niet?
Laat de citer slaan, blaast de fluiten aan,
laat de bel, laat de trom, laat de beltrom horen:
Christus is geboren.

3. Ondanks winter, sneeuw en ijs, bloeien alle bomen,
want het aardse paradijs
is vannacht gekomen.
Elke vogel zingt zijn lied; herders waarom zingt gij niet?
Laat de citer slaan, blaast de fluiten aan,
laat de bel, laat de trom, laat de beltrom horen:
Christus is geboren.

4. Zie, reeds staat de morgenster stralend in bet duister,
want de nacht is niet meer ver, bode van de luister,
die ons weldra op zal gaan;
herders, blaast uw fluiten aan.
Laat de citer slaan, blaast de fluiten aan,
laat de bel, laat de trom, laat de beltrom horen:
Christus is geboren.