1. Wilt Gij hier op aarde slapen,
was de hemel U te klein?
Al wat is hebt Gij geschapen,
moest een stal uw woning zijn?
Zoon van God, de allermeeste,
die de macht op aarde heeft,
hier is slechts een stal van beesten
die U, Heiland, herberg geeft.
2. Zie, tot zwakheid wordt de sterkte,
banden vindt Hij die bevrijdt;
klein wordt hier de Onbeperkte;
tijd ontmoet de eeuwigheid.
God wil ons met vrede groeten,
thans is Hij ons zo nabij
dat wij Hem als mens ontmoeten;
wat wij zijn, dat werd ook Hij.
3. 't is te hoog voor mijn gedachten,
hoe 'k U, God, op aarde vind:
Gij, naar wie profeten smachtten,
schreit de tranen van een kind.
Door hetgeen Gij hebt geleden,
- 't vangt al aan in deze nacht¬
wordt de mens het godd'lijk Eden.
't paradijs weer in gebracht.