1. 0 Heer, hoe zwaar hebt Gij gestreden
voor mijner ziele zaligheid,
hoe in Gethsémane gebeden,
tot God geroepen in uw strijd!
Ja, alle schuld en alle zonden,
die God hier op U komen deed,
brachten U in de bange stonden,
waarin uw ziel zo naamloos leed.
2. Wat moest uw heilig hart met dragen,
toen men U spuwde in 't gelaat;
toen Gij met gesels werd geslagen
en stil verdroegt der mensen haat;
toen men uw hoofd met doornen kroonde,
U honend in uw diepe smart;
o dat ik U daarvoor beloonde
met al de liefde van mijn hart!
3. Daar gaat Gij nu en draagt geduldig
het kruis, waaraan Gij hangen moet.
Ik volg U, want ik weet mij schuldig,
het is voor mij, dat Gij dit doet.
Gij draagt met 't kruis ook al mijn zonden,
zij drukken U terneer in 't stof,
zij hebben U zo fel geschonden.
Heb daarvoor eeuwig dank en lof
4. 0 dat uw lijden voor mijn zonden
mij diep in 't hart geschreven stond,
dan bleef ik steeds met U verbonden
en deed alom uw liefde kond!
Gij kent mijn armoe en gebreken,
uw oog ziet al wat mij ontbreekt,
toch wilt Gij van geen schuld meer spreken,
maar schenkt gena, waar 't hart om smeekt.
5. 'k Wil tot de arbeid mij begeven,
als Gij mij blijft voor ogen staan,
zoals Ge aan 't kruis U hebt gegeven.
Gij doet mijn harte sneller slaan,
Gij doet mij gans voor U ontbranden,
Ge omvangt mij met uw vlammenpracht.
Mijn alles leg ik in uw handen;
wijd ik mij, bij dag en nacht.