(37) Ik wil je vragen, herder
[1]
Ik wil je vragen, herder:
Waar ga jij toch heen?
Waarom laat jij de schapen
helemaal alleen?
Ik zag de eng'lenkoren,
ik hoorde naar hun stem.
De Heiland is geboren.
Ik ga naar Betlehem.
[2]
Ik wil je vragen, wijze
uit een heel ver land:
Waarom ben jij gaan reizen,
wat is er aan de hand?
Een Koning is geboren,
ik volg de koningsster.
'k Wil bij die Koning horen,
daarom kom ik van ver.
[3]
't Geboortefeest van Jezus
maakt de mensen blij;
de herder en de wijzen,
maar 't is ook feest voor mij.
De Heiland werd geboren
voor groot en ook voor klein,
voor arm en rijk, voor ieder
wil Hij de Koning zijn.