[1]
Mijn hart is net een huis,
met kamerstjes en gangetjes.
Een voordeur met een ruit.
Er hangt een fris behangetje.
Het ziet er keurig uit, oh ja.
Het ziet er keurig uit.
[2]
Maar dan als Jezus aanklopt,
dan kijkt Hij in mijn keukentje.
Dat is nog niet gesopt;
daar ligt een heel klein leugentje,
dat 'k ergens heb verstopt, owee.
Dat 'k ergens heb verstopt.
[3]
Hij vindt een lelijk woord,
een stukje ongehoorzaamheid,
en nog een rare mop.
En toch is Hij niet boos op mij.
We ruimen alles op, ziezo.
We ruimen alles op.
[4]
Jouw hart is net een huis
met deuren en een raam ervoor.
De Heer kijkt zo maar binnen;
je hoeft je niet te schamen hoor.
Je mag opnieuw beginnen.