(88) Vier vrienden
[1]
Vier vrienden lopen hard,
en dat is echt geen wonder.
Het nieuws doet weer de ronde,
de Heer is in de stad.
Hun vriend ligt ziek op bed.
Hij heeft nooit kunnen lopen.
Wie durfde voor hem hopen
dat Hij, dat Hij ooit beter werd.
[2]
Vier vrienden maken haast,
z'n bed wordt opgenomen.
Hij moet en zal er komen!
Vooruit, ze zijn al laat.
Maar buiten, wat een rij,
staat iedereen te dringen.
Geen mens komt hier nog binnen,
en niemand, niemand gaat opzij.
[3]
Ze maken snel een plan
- het is niet te geloven -
ze dragen hem naar boven,
het dak door als het kan!
Vier touwen aan zijn bed,
de schrik heeft hem te pakken,
zo laten ze hem zakken,
hoera, hoera, ze zijn gered!
[4]
De allereerste keer,
hoort hij van heel z'n leven:
je zonden zijn vergeven,
niets minder en niets meer.
De mensen zijn verstoord:
wat gaat de Heer beginnen,
wat doet zo'n man hier binnen,
dat is, dat is toch ongehoord!
[5]
Ik zeg je bovendien:
sta op en ga nu lopen,
er gaat een wereld open,
er is nog veel te zien.
Vier vrienden roepen blij:
de Heer zij hoog geprezen,
Hij heeft de man genezen,
hij is, hij is voor altijd vrij!