(107) Wil jij mijn vriendje zijn?
[1]
Hé, wil jij mijn vriendje zijn?
Ik heb vrienden nodig.
Een vriend op wie ik bouwen kan,
die ik vertrouwen kan,
als ik me eenzaam voel en klein.
Hé, wil jij mijn vriendje zijn?
[2]
Ja, ik wil jouw vriendje zijn?
Jij hebt vrienden nodig.
Een vriend die naar je luist'ren kan,
die met je huilen kan,
wanneer je zorgen hebt of pijn.
Ja, ik wil jouw vriendje zijn.
[3]
Ja, wij willen vrienden zijn;
vrienden heb je nodig.
Een vriend op wie je reek'nen kan,
ik ben er zeker van:
't is met z'n tweeën dubbel fijin.
Ja, we willen vrienden zijn.