[1]
Wat hadden die Adam
en Eva het fijn.
Maar Satan had er
eigenlijk niet moeten zijn.
Hij zei tegen hen:
'Luister toch niet naar God',
en stoor je maar niet
aan Zijn duid'lijk gebod.
Dat hebben Adam en Eva gedaan.
En alles is daarna toen fout gegaan.
[chorus]
Maar God heeft Zijn Zoon gegeven;
Zijn eniggeboren Zoon.
En allen die in Hem geloven
zullen eeuwig leven.
[2]
En David die koning
van Israƫl was,
hield veel van God
maar werd door de duivel verrast.
De vrouw van Uria
nam hij voor zichzelf
en zorgde dat haar man
in de strijd werd geveld!
Maar God die alles heel duidelijk ziet,
ontging ook deze grote misdaad niet.
[3]
Toen Judas zijn Heiland
verraden had
is Petrus Hem gevolgd,
hij zou wel eens wat!
Maar met die soldaten
zo dicht om hem heen
liet bange Petrus
ook zijn Heiland alleen.
En Jezus hoorde met groot verdriet
hem zeggen: 'Zeur niet man,
ik ken Hem niet'.
[4]
En zijn wij soms
zoveel beter dan zij,
dan Adam en Eva,
wij horen erbij!
Met David en Petrus
en nog zoveel meer,
zijn wij niet altijd
vrienden van onze Heer!
Al zijn wij klein, al zijn wij groot,
wij allemaal verdienen de eeuwige dood.