(132) U zij de glorie
1. U zij de glorie, opgestane Heer!
U zij de victorie, nu en immermeer.
Uit een blinkend stromen
daald' een engel af,
heeft de steen genomen
van 't verwonnen graf.
U zij de glorie, opgestane Heer!
U zij de victorie, nu en immermeer.

2. Ziet Hem verschijnen, Jezus onze Heer!
Hij brengt al de zijnen
in zijn armen weer.
Weest dan, volk des Heren,
blijd' en welgezind,
en zegt telkenkere:
`Christus overwint!'
U zij de glorie, opgestane Heer,
U zij de victorie, nu en immermeer.

3. Zou ik nog vrezen, nu Hij eeuwig leeft,
die mij heeft genezen,
die mij vrede geeft?
In zijn godd'lijk wezen
is mijn glorie groot,
niets heb ik te vrezen
in leven en dood.
U zij de glorie, opgestane Heer,
U zij de victorie, nu en immermeer.