(136) Wij groeten u, o dag der dagen
1. Wij groeten u, o dag der dagen,
o morgen der verrijzenis.
De Heer trek door de dood, verslagen
ligt wat de mens tot dreiging is:
Hij leidt ons uit de dood naar 't leven;
de laatste vrees is uitgedreven.

2. Hij laat ons, mensen, mee ontstijgen
aan al wat ons ten gronde richt
en achten wij de aarde ons eigen,
Hij gaat ons voor, wij zien in 't licht
dat Hij ontsteekt het ware leven,
ons door de hemel weergegeven.

3. Laat ons dan nieuwe mensen wezen
en leggen al het oude af,
dood en verderf zijn uitgewezen,
de schuld en zonde zijn voor 't graf.
Hij leeft en spreekt op deze morgen
van ons bestaan, in Hem geborgen.

4. De hemel zelf legt nieuwe zangen
een nieuwe aarde in de mond,
nu hopen, vrezen en verlangen
zijn opgegaan in 't nieuw verbond
van God met ons, van eeuwig leven:
waar is, o dood, uw schrik gebleven?