(189) Een blinde man
[1]
Een blinde man zit aan de weg.
Hij zit daar zo alleen.
De mooie kleuren ziet hij niet;
't is donker om hem heen.
Maar hoor, daar komen mensen aan.
Ook Jezus is erbij.
De blinde roept: 'Heb medelij,
Heer, ga mij niet voorbij!'.
[2]
De mensen zeggen: 'Wees toch stil',
maar Jezus, Hij blijft staan.
De Here roept de blinde man;
Hij mag naar Jezus gaan.
De blinde gooit zijn mantel neer.
'U kunt mij helpen, Heer!'
En Jezus zegt: 'Je hebt geloofd!',
dan ziet de blinde weer.
[3]