(260) Van één tot tien
[1]
Eén is de trommel en twee de bas.
Drie de piano, die komt goed van pas.
Vier de triangel en vijf de fluit.
Zes maakt het orgel een vrolijk geluid.
[chorus]
Alles wat klinkt,
alles wat zingt en adem heeft,
love de Heer, love de Heer,
de Heer die leeft!
[2]
Zeven, acht, negen, wat wil je zijn?
Banjo, gitaar of de tamboerijn?
Tien doen we samen, we maken een koor.
Wie wil er meedoen; we tellen wel door!